Twintig verzen van Vasubandhu

Tijdsbeeld: Vasubandhu leefde 400 jaar na Chr.


De twintig verzen van Vasubandhu:

Vasubandhu's meest originele en filosofisch interessante verhandeling is zijn Twenty Verses (Viṃśatikā). Daarin verdedigt Vasubandhu Yogãcãra tegen de bezwaren van realisten. Yogãcãra is de zogeheten middenweg binnen de boeddhistische psychologie.


Yogãcãra beweert dat wat we denken dat externe objecten zijn, niets meer dan mentale projecties zijn. Deze zienswijze werd door de realisten aangezien voor een idealistisch standpunt, omdat uitleggers zich richten op het woord 'object' in plaats van 'extern'.

Vasubandhu ontkent niet dat: 'er cognitieve objecten (viṣaya, ālambana, enz.) bestaan. Wat Vasubandhu ontkent is dat deze cognitieve objecten extern zijn en nergens anders verschijnen dan in de ruimte van bewustzijn die ze begrijpt. Hij ontkent dat dergelijke cognitieve objecten externe referenties moeten hebben (bahya-artha)'. 

Wat Vasubandhu bedoelt is dat: 'cognitie nergens anders plaatsvindt dan in bewustzijn. Alles wat we weten, hebben we verworven door middel van zintuiglijke ervaringen. We worden door ons bewustzijn voor de gek gehouden doordat deze ons laat geloven dat die dingen die we waarnemen en passen binnen het bewustzijn, zich eigenlijk 'buiten' onze cognitieve sfeer bevinden'. 

Anders gezegd: 
'We verwarren onze interpretaties van dingen met de dingen zelf.' 

Bewustzijn wordt aangedreven door karmische intentionaliteiten (intentionaliteit = is een conditionering die wordt voortgebracht door acties uit het verleden) en hoe we waarnemen wordt gevormd door deze conditionering.

Het doel van Yogãcãra is:
'Om ons uit onze cognitieve narcisme te laten breken en om ons daardoor
 wakker te laten worden met de dingen zoals ze werkelijk zijn, 
zonder foutieve conceptuele aannames en/of projecties'.
De vier bezwaren van de realisten:
Bezwaren 1-2: ) De realisten werpen tegen dat externe dingen moeten bestaan, omdat ze zich consequent in ruimte (1) en tijd (2) bevinden
Bezwaar 3: ) De realisten werpen tegen dat subjectieve wensen (3) geen objectieve werkelijkheden bepalen
Bezwaar 4: ) De realisten werpen tegen dat de objectieve wereld (4) functioneert volgens bepaalde causale principes

Nadat de realisten de vier bezwaren hebben gemaakt, wijdt Vasubandhu de rest van de tekst aan het beantwoorden van de bezwaren.

De beantwoording van Vasubandhu op de beschreven bezwaren:

Het beantwoorden op bezwaar 1 en 2:

Vasubandhu antwoordt op de eerste twee bezwaren van de realisten door op te merken dat, hoewel er op het moment dat we dromen GEEN externe waarnemingen plaats vindt, objecten in dromen ook ruimtelijke en tijdelijke kwaliteiten lijken te hebben.  Het verschijnen van cognitieve objecten vereist dus GEEN actueel object buiten het bewustzijn dat het kent, maar zonder het bewustzijn wordt er helemaal niets gekend.

Conclusie: 'Niet een extern object, maar bewustzijn is de noodzakelijke voorwaarde'.

Het beantwoorden van bezwaar 3:

Voor het derde bezwaar van de realisten stelt Vasubandhu dat groepen, als gevolg van collectief karma, aanleiding geven tot misvattingen of gemeenschappelijke interpretaties. Volgens de karmatheorie zijn het de gevolgen van iemands eigen daden (karma) die bepalen in wat voor soort situaties iemand zal worden 'geboren', en dus met welke soorten groepen iemand gemeenschappelijke opvattingen en manieren van kijken zal delen.
Zijn algemene punt is dus dat hoe we dingen zien, wordt gevormd door eerdere ervaringen, en aangezien ervaring intersubjectief is, komen we samen in groepen die de dingen zien zoals we doen (op basis van overeenkomsten in onze eerdere ervaringen).
In een intrigerend voorbeeld stelt Vasubandhu dat de martelende bewakers in de hel geen echte wezens zijn, maar gemeenschappelijke projecties van helbewoners waarmee ze zichzelf martelen, aangezien het onlogisch is dat iemand in de hel geboren zou worden tenzij hij het verdiende op basis van zijn eerdere daden, en als dat zo is, dan zou men niet immuun zijn voor de martelingen van de hel - maar de bewakers lijden niet, ze verdragen lijden.
De implicatie van zijn argument is dat de hel zelf slechts een paranoïde projectie is.

Als men een soortgelijk punt zou willen maken over intersubjectieve groepering van interpretaties, zou men het volgende voorbeeld kunnen gebruiken nl. :

'Het verschil in de manier waarop mensen en vliegen reageren op uitwerpselen'. 

Vliegen komen er naartoe, terwijl mensen het bestempelen als smerig en walgelijk. Elk van de groepering beschouwt uitwerpselen volgens de gangbare levensconditie van zijn soort. Het is een soort genetische programmering en de gemeenschappelijke houding waaraan de eigen soort collectief vasthoudt.
Elke groep gebruikt zijn interpretatie om nauwkeurig te verwijzen naar de intrinsieke aard en kwaliteiten van het ding zelf, in plaats van te erkennen dat de aard van dergelijke interpretaties karmisch geconditioneerd zijn.

Conclusie: 'De interpretaties van een groep of soort zijn altijd karmisch geconditioneerd door hun gangbare levenscondities'

Het beantwoorden van bezwaar 4

Met betrekking tot het vierde bezwaar van de realisten wijst Vasubandhu erop dat de schijn van causale werkzaamheid ook in dromen voorkomt. Daarvoor geeft hij het volgende voorbeeld:

'In een natte droom, hoewel het erotische 'object' niet uiterlijk echt aanwezig is, veroorzaakt het ingebeelde erotische object een waarneembaar fysiek effect. Dit gebeurt zowel in de wakende wereld als in de droomtoestand. Zo kunnen onze bewuste 'dromen' een causale werking hebben.
Na het bekritiseren van Indiase atomistische theorieën en het uitleggen van zijn zaadtheorie (die kort gezegd is, omdat bewustzijn intersubjectief is, er twee zaadstromen zijn: de stroom van het eigen zaad en de stromen van 'de zaden van anderen' die elkaar wederzijds beïnvloeden).
Hierna keert Vasubandhu terug naar de analogie van dromen bij het beantwoorden van de vraag: 'Kunnen we andere geesten kennen?' Op de bewering dat andere geesten onkenbaar of op zijn minst ondoorzichtig zijn, antwoordt Vasubandhu dat ze kenbaar zijn, en niet ondoorzichtiger dan onze eigen geesten voor onszelf zijn.

Boeddha, die volledig ontwaakt (= verlicht) is, kent de geest van anderen duidelijker dan wij die van onszelf kennen. De reden dat objecten en gebeurtenissen in dromen minder duidelijk en minder consistent lijken dan wanneer we wakker zijn, is dat de geest tijdens de slaap wordt overweldigd door slaperigheid en dus niet 'helder denkt'. Daarom weet men in een droom niet dat de objecten daarin slechts droomobjecten zijn totdat men ontwaakt.
Ontwaken (verlicht worden) is helder waarnemen zonder enige mentale belemmering. We kunnen niet alleen andere geesten kennen, maar we beïnvloeden elkaar constant in goede en slechte tijden. Karma is dus intersubjectief.


De vijf grote inzichten van Vasubandhu:

  1. Waar we ons ook van bewust zijn, waarover we ook denken, wat we ook ervaren of waar we ons een beeld van vormen, komt nergens anders bij ons op dan in het bewustzijn
  2.  Externe objecten bestaan niet
  3.  Karma is intersubjectief * en bewustzijn is collectief
  4.  Alle ervaringsfactoren worden continue gecatalogiseerd en geanalyseerd, door de associatieve werking van ons brein
  5.  De boeddhistische psychologie is het inzicht om onze bewustzijnsstroom te zuiveren van 'verontreinigingen' en aangenomen 'veronderstellingen'

* Met intersubjectiviteit worden die dingen (objecten) bedoeld die door meerdere mensen (subjecten) worden gedeeld. Het woord intersubjectief stamt uit het Latijn en betekent letterlijk 'tussen de subjecten'. Intersubjectief is niet puur subjectief, in de beleving van één mens, of objectief, onafhankelijk van de beleving van mensen.

Elk individu heeft acht soorten van bewustzijn. Verlichting (of ontwaken) vereist het omverwerpen van hun basis, zodat bewustzijn (vijñana) wordt 'omgezet' in onbemiddelde kennis (jñana) en inzicht.


Bron: Dan Lusthaus - Taal Engels

Vertaling en toevoegingen: Edward Bosman